Hey people,
Een tijdje geleden zaten wij met een aantal mensen uit de whisky wereld bij elkaar na een zeer geslaagde avond bij hooghoudt in hun nieuwe graanrepubliek in bad nieuweschans.
Hier sprak ik met Frits van Hannegem die deze avond een fles writers tears beschikbaar stelde.
Nadat we met ze alle zo’n 75% van de fles soldaat hadden gemaakt gaf frits mij de fles mee met de tekst:
Hier man. Maak er maar een leuke review van.
Belofte maakt schuld.
Dus tijd voor een review van de writers tears red head.
De red head is een “gelimiteerde uitgave”. Er zijn zo’n 12.000 flessen van gemaakt.
De naam writers tears komt van een oud iers verhaal. Er werd gezegd dat vroeger als schrijvers een zogehete writers block hadden dat ze zich aan de ierse whiskey vergrepen en dat de tranen die vloeide van whiskey zouden zijn.
Ik hou van zulke verhalen haha.
De whiskey komt uit de royal oak distilleerderij en is volledig gerijpt op spaanse oloroso sherry vaten.
Het is een single malt die 3x is gedestilleerd.
De whiskey is niet bijgekleurd of koud gefilterd en is afgevuld op 46% abv.
En hij gaat trouwens uitermate goed samen met een lekker stukje pure chocolade.
De naam red head zou hij hebben gekregen door zijn rode gloed. Maar de whisky is erg pittig van smaak. Misschien is het wel een verwijzing naar vrouwen met rode haren….
De neus heeft geuren van tutti frutti, aardbeien zuurtjes, frambozen en sherry. Verder pruimen, sinaasappelschillen, metaal, zure rode bessen en vanille.
Het palet is veel kruidiger dan je verwacht van de neus. Zwarte peper, nootmuskaat, zelfs een vleugje kaneel en kruidnagel. Veel rood fruit en citrus vruchten.
In de afdronk zetten de zwarte pepers zich om in rode pepers. Deze is kort tot medium lang en vrij pittig te noemen. Ook de smaak van koetjesrepen komt voorbij aan het einde gepaard met wat hout tannines.
Al met al weer een mooie ier in de kast en dit keer met meer pit dan wat ik van ierse whiskey’s gewend ben.
Hij drinkt makkelijk weg maar geeft toch wat “spice”.
Bedankt voor het lezen of luisteren.
Cheers,
Robbert.